De afgelopen jaren heeft de EU-steun voor onderwijs in noodsituaties en aanhoudende crises betrekkelijk goed gefunctioneerd in het kader van relevante bijstandsprojecten. In een speciaal verslag dat vandaag wordt gepubliceerd door de Europese Rekenkamer (ERK) worden echter ook verschillende tekortkomingen aan de orde gesteld. Over het algemeen bereikt de EU-steun meer jongens, ook al zijn het meisjes die vaker niet naar school gaan in conflictgebieden. Daarnaast zou de doelmatigheid van de EU-steun kunnen worden verbeterd door projecten op de langere termijn te richten, de kostenanalyse te verbeteren en programma’s in het kader waarvan contant geld voor onderwijs wordt verstrekt duurzamer te maken.
Naar schatting 64 miljoen kinderen in ontwikkelingslanden gaan niet naar de basisschool. De helft daarvan woont in conflictgebieden. Toegang tot onderwijs biedt hun leermogelijkheden en ook onmiddellijke fysieke bescherming, alsmede levensreddende kennis en vaardigheden. De Europese Commissie heeft onlangs de steun voor onderwijs verhoogd tot 10 % van haar totale begroting voor humanitaire hulp, wat neerkomt op ongeveer 160 miljoen EUR in 2019.
De controleurs constateerden dat de EU-steun heeft bijgedragen tot het herstel en behoud van de toegang tot veilig en kwalitatief hoogstaand onderwijs tijdens humanitaire crises. De projecten waren relevant en werden goed gecoördineerd, en de Europese Commissie pakte de problemen aan die zij tijdens monitoringbezoeken had vastgesteld. Als gevolg daarvan konden de meeste doelstellingen van de projecten worden bereikt.
“Met relatief beperkte middelen is de EU erin geslaagd tal van niet-schoolgaande kinderen in crisisgebieden te helpen”, aldus Hannu Takkula, het voor het verslag verantwoordelijke lid van de Europese Rekenkamer. “Haar steun voor onderwijs in noodsituaties moet echter worden
verfijnd om het niveau van efficiëntie en relevantie te bereiken dat deze nobele zaak verdient.”